Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Want Gij, o God! hebt gehoord naar mijn [11]geloften; Gij hebt [mij] gegeven de [12]erfenis dergenen, die Uw Naam vrezen. 11. Dat is, mijne gebeden, die ik U met beloften van dankbaarheid heb voorgedragen, gelijk de heiligen plegen te doen. Zie Gen.28:20; Richt.11:30,31; hfdst.116 vs.18, en hfdst.132 vs.2, en onder vs.9. 12. Hij ziet naar het land Kanaan, waarover hem God, met beloften zijner beschutting, tot koning had gesteld, vertrouwende dat Hij hem dienvolgens daaruit niet zou verstoten, gelijk ook niet van het erfdeel des hemelsen Kanaans, waarvan het aardse een voorbeeld en pand was. Zie Hebr.11:8,10,13,14,15,16.